Na de publicatie van dat debuut is er iets veranderd. Op Crossing Border 1994 begon hij plotseling uit zijn hoofd voor te dragen, wat een vervreemdend effect had bij deze serieuze dichter die allerminst performancepoëzie schreef, dat wil zeggen poëzie die te begrijpen valt in de tijd dat het luisteren kost. Zijn gedichten werden allengs langer en hij kende ze allemaal zonder haperingen uit het hoofd. Zijn tweede bundel Pilonder verscheen zes jaar na de eerste, in 1999. Hierin werden korte gedichten afgewisseld met lange, zoals het gedicht Toorts dat in de strakke vorm van een hoge toren uitgevuld stond. Het ritme werd driftiger. Al in die tijd schreef Van der Vegt geregeld pamfletten en essays - poëzie evoceerde in zijn ogen het ultiem vrouwelijke. In een latere verbroedering met de dichter Peter Holvoet-Hansen werd daar een hele reeks schotschriften aan toegevoegd, onder meer de Vegt-lijnen waarin hij pleitte voor kapsones en pretentie in de poëzie. Hij verhuisde naar Antwerpen en verzorgde avonddurende voorstellingen waarin danseressen op zijn rug sprongen en muzikanten hem begeleidden terwijl hij moeiteloos en voortdurend teksten uit het hoofd bleef voordragen. Vervolgens publiceerde hij in 2004 Ratel & experimenten in de Windroosreeks en in 2006 Exorbitants in de Contrabasreeks. 'Exorbitants' is de naam van een ruimteschip waarin hij vier reizigers liet reizen naar andere zonnestelsels. Het is onlangs op cd uitgebracht. Van der Vegt vertaalde literatuur van onder anderen Joseph Conrad en alle brieven van Virginia Woolf aan Vita Sackville-West. Eerder dit jaar verscheen van zijn hand een kinderboek, Het rode ei.
Zijn pamfletten zaten me wel eens in de weg en sloeg ik op een gegeven moment over. Poëzie moest dit en stond voor dat. Misschien stonden ze in contrast met de ingetogen dichter van Oker die ik ooit had leren kennen. Vooral de roep om pathos in de Vegt-lijnen vond ik een beetje overtrokken. Show and don't tell, denk je dan snel. Han van der Vegt bleef een dichter met een zeer eigen geluid. In een vraaggesprek zei hij dat hij tegen de stilte was, de stilte in de poëzie zou een cliché zijn. Dat is waar, maar juist de verstilde dichter die je achter Van der Vegt zijn werk vermoedde, leek in tegenspraak met de uitspraak.
Nu is er De zeilen van de aarde, zojuist verschenen. De dichter bedankt voorin een tijdschriftredacteur, Arjen Mulder van De Gids, en noemt achterin de literaire tijdschriften waarin de gedichten eerder verschenen. Dat zijn ze zo'n beetje allemaal, behalve nY, terwijl dat in het laatste nummer net weer nieuwe gedichten van Van der Vegt heeft. Het benadrukken van de tijdschriften is opvallend in een tijd dat de tijdschriften zo'n beetje onder vuur zijn komen te liggen. In de verantwoording schrijft Van der Vegt dat de opdrachten en tijdschriften divers waren, maar er toch iets gemeenschappelijks in de gedichten sloop - en dat de basis van de bundel vormde. En dat is het overduidelijk, want De zeilen van de aarde is een uiterst consistente bundel. Ik wilde bijna 'strak' schrijven, maar dat zou de versvorm verkeerd weergeven, want Van der Vegt is lange uiteenwaaierende gedichten blijven schrijven. Strak is op die vorm bij hem wel weer van toepassing in zijn geval. De zeilen van de aarde bevat een duidelijk verhaal. Han van der Vegt schrijft vanuit een idee, in de stijl van een sierlijke en gepassioneerde brief. Het is sciencefiction-poëzie, die bestaat uit een vertelling. Maar anders dan bij het ruimteschip in de vorige bundel gaat hij nu van de werkelijke aarde uit. Wat dat betreft blijft hij dichter bij J.G. Ballard, aan wie hij het motto ontleend, en dat is erg goed. Zijn stukken zijn technisch adequaat, het lijken een soort futuristische biologische studies. En daar kruipt soms iets archaïsch in: 'Met een houw van zijn zwaard/ kapte een van hen een oude plataan om die voor de zon stond.' Net als bij Holvoet-Hansen zijn het soms ver doorgevoerde sprookjes, lijkt de auteur meegesleept door zijn eigen vertelling. Het zijn parabels over de wereld, mythes. Een wij-figuur bouwt een hogere grond boven de wereld, op hoge palen. Ze laten de bewoners beneden 'bij ochtend en bij avond/ nog aanzienlijke stroken' zon. Toch proberen ze boven te komen, maar dat lukt niet. Al zouden ze hartelijk begroet worden. Tegenstellingen zijn geen vijanden in het werk van Han van der Vegt.
Halverwege de bundel is er een prozagedicht over de evolutie van de mens die de mens zelf in gang zet. Veel van de gedichten zijn experimenten, gedachte-exercities, laboratorisch uitgewerkte ideeën in taal, op de proef genomen en tot op de som in de tekst uitgewerkt. Opvallend zijn de drie 'Horizontale persoonlijkheden' over een volk op de bodem van een vulkaankrater dat leeft met zuigvlinders die zich op hun voorhoofd vastzetten en waarvan de kleur hun handelingen bepaalt. De onderzoekers die op hen stuiten dragen zonnebrillen, en de kraterbewoners denken dat dat ook vlinders zijn. De plot is hier jammer genoeg te sterk en dat blijkt een gevaar voor het gedicht. Ook het volgende, kortere gedicht verraadt een bewustzijn van de spreekstem over toekomstige evoluties van de mens:
Bericht aan latere generaties
Voor ons, moet u beseffen, was alles volledig anders.
Onze lichamen waren gebonden aan de zwaartekracht
die slechts met mechanische middelen te bestrijden viel.
Aan de voeten hadden wij nog eelt en bescherming nodig
en onze ruggenwervels versleten sneller dan ons hart.
Het denken speelde zich uitsluitend af in de hersenen,
omdat belangrijke delen van de rest van ons lichaam
het te druk hadden met spijsvertering en ademhaling
om hun hogere logica al te kunnen doen gelden.
Een bepaalde configuratie van de ledematen
die men als natuurlijk ervoer, hield de mode in haar ban.
Vergeet bovendien niet dat wij nog geen vrije wil hadden:
de materialen waaruit die vervaardigd kan worden
kenden wij nog niet en voor het ijken van zijn dimensies
was onze meetapparatuur nog onvoldoende verfijnd.
Het vergt een grote fantasie en voorstellingsvermogen, meer van de dichter dan van de lezer, omdat Han van der Vegt precies en overdacht zijn voorstellingen uitwerkt en formuleert. Je moet er alleen wel in mee willen gaan - maar dat is niet zo moeilijk en ook plezierig om te doen in De zeilen van de aarde. De gedichten zijn uiterst plastisch. Ze gaan van de materie uit, zelfs al raakt die vervormd. Pas op het eind van de bundel is het jammer dat de gedichten een gelijkmatig procédé kennen. Het maakt van de bundel een sterk geheel, maar Van der Vegt is zo'n vindingrijk dichter dat hij tot veel meer in staat is en je dat ook van hem verlangt. De wij-figuur in de gedichten in deze bundel zijn onderzoekers, fysici die het goed bedoelen, soms een beetje onbeholpen in hun oprechtheid. In een gedicht getiteld De nieuwe mens wordt overwogen of een epidemie niet tot verbetering leidt en ook dat staat in het teken van de evolutie:
Zo verving de bacterie ons brein in een week met bedrading
die ons lichaam nog onoverzienbare mogelijkheden bood:
de ogen konden van nu af los van elkaar opereren,
een hand hoefde niet meer te weten wat de andere deed.
De ziekte plaatste de persoonlijkheid op andere basis,
maar hoeveel angst sommige symptomen ons ook inboezemden,
we moesten erkennen dat niets wat hen anders maakte dan ons
hun voortbestaan als organisme in enige zin bedreigde,
en dat zij het leven beter leken aan te kunnen dan wij.
Het is sf pur sang, volslagen verzinsels, maar redelijk gebracht en op aannemelijke gegevens gestoeld. Han van der Vegt heeft overredingskracht ontwikkeld, een kostbaar goed voor een auteur. Als hij achter in de bundel een achtste continent laat ontstaan waar mensen de voor hun hinderlijke dieren laten leven, wil je weten hoe het verder gaat. Dan denk je, als het continent alleen overwoekerd is door bladeren, nee, ga nu verder! Zozeer heeft hij je als lezer verslaafd weten te maken aan zijn biologische observaties. Deze poëzie staat op zichzelf en volledig buiten zichzelf. Een dimensie in de toekomst wordt bekeken. Het is een 'lidloos oog' dat ons aanstaart 'met wijd open pupil/ die schichtig heen en weer stuiterde op zoek naar zijn onschuld'. Hij heeft het over robots die eerst 'stokten' en de 'wildste buitelingen' maakten, 'of begonnen zichzelf in delen uiteen te nemen'. In het volgende gedicht, dat zeer gelaagd is, lukt het de robots menselijkheid aan te meten en dat op een vriendelijke manier voor te wenden, zonder de doelmatigheid op te geven. Het is zo'n groot succes dat mensen die zonder robots besluiten te leven hen toch beginnen te missen. Wat volgt is nog een klein prozagedichtje, een 'Apotheose van de stem', die het lichaam verlaat 'als een vliesje' en dan bij de mis gestuwd door kaarsvlammen opstijgt en gaat reizen, eerst als 'nederigste van de gaasvleugeligen' en vervolgens het heelal in, voorbij de asteroïden, 'om verslag uit te brengen van haar wedervaren onder de mensen'. Han van der Vegt heeft zijn markantheid en zijn drift aangewend om sterke gedichten te maken. De zeilen van de aarde is een prettige hernieuwde kennismaking met een zeer uitzonderlijk, bijzonder dichter.
Kunstenfestival Watou 2010. Tussen taal en beeld. Verzamelde verhalen #02. 03.07.2010 - 05.09.2010. Dagelijks. www.watou2010.be. Tentoonstellingscahier WE publish, 176 blz., € 20,-.
Han van der Vegt, De zeilen van de aarde. Meulenhoff, 56 blz., € 17,95